Het nut van bulk?
Grootschalig zeefonderzoek onder de loep
Sessievoorzitter:
Theo De Jong (Gemeente Helmond)
- Hoofdpijler:
Veld - Tweede pijler:
Wetenschap - Werkvorm :
Korte lezingen/ pitches met zaaldiscussie
Informeren en laten zien hoe zeefmateriaal bijdraagt aan het archeologisch onderzoek. Door het belang te tonen, geïllustreerd met mooie voorbeelden, oproepen tot meer (grootschalig) bemonsteren, zeven en uitwerken van kansrijke contexten.
Paleobiocoenoses, thanatacoenoses, en reine Proben: theorie en praktijk van botanisch bemonsteren
Bij opgravingen wordt vaak ingezet op monsters uit ‘kansrijke vullingen’ uit sporen met ‘humeuze inhoud’. In de afgelopen vijftien jaar is veel grootschalig onderzoek uitgevoerd in het Noord-Nederlandse terpengebied. Hier zijn klassieke botanische monsters consequent aangevuld met in het veld al verwerkte monsters met grotere inhoud, ook uit sporen zónder kansrijke vulling. Welke haken en ogen zitten er aan deze benadering, en waarom hebben we als universiteit natuurlijk deels makkelijk praten met deze eigenwijzerij?
– – – – – – – –
Mans Schepers
(University of Groningen)
Bulken botten bekijken
Van twee projecten die gerust ‘tegenpolen’ kunnen worden genoemd, zijn duizenden dierlijke botten bekeken. Het gaat om een vondstcomplex van zeer slecht geconserveerd vroeg-neolithisch botmateriaal en een complex bestaande uit uitstekend geconserveerde laatmiddeleeuwse resten. Deze presentatie biedt een kritische terugblik op beide bulk-onderzoeken. Want wat levert onderzoek aan dergelijke massa’s bot nu op? En hoe cruciaal zijn zeefresiduen?
– – – – – – – –
Kinie Esser
(Archeoplan Eco)
Gruis is (geen) ruis
Aardewerk is een vondstcategorie waarop een groot deel van het archeologische verhaal drijft. Toch zal niet elke scherf op dezelfde manier bijdragen aan het verhaal. De kleinste categorie levert op verspreidingskaarten kennis op over activiteitenzones en soms zelfs inzicht in versieringswijze en daarmee een periodisering. Gruis is dus geen ruis. Op vindplaatsen uit de late prehistorie wordt gruis wel vaak terzijde gelegd, we halen immers genoeg informatie uit de grote scherven. Is dat nu zo?
– – – – – – – –
Simone Bloo
(BAAC)
You know my methods, Watson
Het lijkt dat grootschalige “sampling” in Nederlandse opgravingen tot het verleden behoort. Terwijl iedere archeoloog tijdens de studie leert hoe belangrijk het is voor de wetenschappelijkheid van het onderzoek dat een steekproef zo groot mogelijk dient te zijn voor de betrouwbaarheid van het onderzoek, lijkt het of er steeds minder monsters worden genomen en uitgewerkt.
En hoewel tijdens het archeologisch onderzoek in het veld er nog vaak wel tijd en geld blijkt te zijn om een groot aantal monsters te nemen in het veld, blijkt veelal uit het evaluatierapport en de deselectie-verzoeken aan de overheden dat een waardering of een analyse van deze monsters toch niet zo nodig blijken te zijn. En wordt door de bedrijven de overheid verzocht deze monsters te mogen weggooien. Wat zijn de mogelijke oorzaken van deze trend en hoe keren we deze?
– – – – – – – –
Martin Meffert
(Provincie Noord-Brabant)